Iets van deze tijd

Iets van deze tijd

Iets van deze tijd

ButtonButton

Een paar weken geleden deed ik iets wat eigenlijk niet past in mijn beroep als planoloog. Ik plaatste een nogal felle aanval op een paar bezwaarmakers tegen een bouwplan. Ongebruikelijk, want bezwaar maken is natuurlijk ieders democratisch recht. In mijn werk doe ik niet anders dan het midden zoeken tussen tegengestelde meningen en belangen. Heb ik dan spijt van mijn uitval naar deze bezwaarburen? Absoluut niet.

De plek waar het over gaat, dat is ‘de Johanneshof’, aan de Zutphensestraatweg in Dieren. Of: ‘Welkoop’. Of: ‘Schippersinternaat van Kinsbergen’. Het is maar net hoe oud je bent en welke sticker je op het deurtje hebt geplakt waarachter je herinneringen aan die plek zijn opgeslagen. Die naam doet er ook niet toe. Die plek, dat is de constante. De invulling en naam van de plek, die is slechts gekoppeld aan ons, vluchtige voorbijgangers.

Afijn, ‘de Johanneshof’, zo heet de plek op dit moment. Die naam heeft ze gekregen sinds er een paar jaar geleden een aantal halfvrijstaande woningen en een appartementencomplex verrezen. En zoals ooit het schippersinternaat hier logisch lag, pal aan de rivier, liggen ook die appartementen hier logisch. Zoveel mogelijk appartementen, zo hoog mogelijk gestapeld. Want voor dat uitzicht willen mensen grof geld betalen. En aangezien economisch gewin gelijk staat aan logica, is de cirkel rond. Dat is iets van deze tijd.

De bewoners van de Johanneshof zijn natuurlijk in hun nopjes met die prachtige plek. En geef ze eens ongelijk. Ook leek de plek weer voor een periode tot stilstand te zijn gekomen. Alleen drie villa’s, die zouden er nog bij komen. Maar tijden veranderen en dit eigenwijze plekje beweegt weer mee. Ditmaal in de richting van een zorgcomplex voor dementerenden. Want dementerenden, daar komen er steeds meer van. Dat zijn wijzelf, met de jaren meebewegend, vergrijzend. En die vergrijzing, dat is iets van deze tijd.

Dit alles zint enkele bewoners van de Johanneshof niet. Zij vinden de plek prima zoals ie hen was beloofd en willen die situatie bevriezen. En dat laten ze weten. Ze spreken namens de buurt, zo zeggen ze. Het wordt te groot, vinden ze. Er wordt -uiteraard- gedreigd met de Raad van State. In mijn ingezonden berichtje viel ik hen aan op hun oneigenlijke argumenten. Ook riep ik hen op tot solidariteit met anderen, die naarstig op zoek zijn naar een plek om te wonen. Want ook woningnood is iets van deze tijd.

De reactie van een van de bezwaarburen volgde een week later. Waar bemoeide ik me mee? Wat wist ik er nu helemaal van? En nee, ze zijn natuurlijk helemaal niet tegen woningbouw. En ook niet tegen het huisvesten van dementerenden. Alleen niet op deze plek, want hier past het niet. De gemeente heeft genoeg andere mogelijkheden voor woningbouw, las ik ook. Aha.

Het is het bekende geluid van bezwaarburen. ‘We zijn er niet tegen hoor, maar hier kan het niet’. Dit keer gaat het toevallig over de Johanneshof. Maar ook over de voormalige Imbos-mavo in Dieren of Rhederhof in Rheden kunnen we soortgelijke bomen opzetten. Je vindt ze door heel Nederland; plekken waar al jarenlang elk mogelijk bouwplan wordt geblokkeerd. Want: ‘Hier past het niet. Andere plekken zijn meer geschikt’. Als een hete aardappel, die van bord naar bord wordt gerold. 

En dan hebben we het alleen nog maar over woningbouw hè? Laten we het maar niet hebben over duurzame energie. De inleidende beschietingen zijn inmiddels al volop gaande, ik hou m’n hart vast. Zonnepanelen en windmolens worden de komende jaren vakkundig uit allerlei achtertuinen geweerd. Want ‘Hier past het niet. Andere plekken zijn meer geschikt’.

We lijken te vergeten dat we slechts een passant, een tijdelijke gebruiker van onze leefomgeving zijn en proberen die omgeving te bevriezen in de situatie die onze eigen belangen het beste dient.

Zinnige argumenten en solidariteit met andermans of gemeenschappelijke belangen zie je daarbij vaak als eerste sneuvelen. Het leidt nogal eens tot een planologische loopgravenoorlog met onmogelijke patstellingen. En een ruimte die zich steeds moeizamer kan aanpassen aan veranderende behoeften. Behoeften van onze generatie en de generaties na ons. Maar ja, iedereen mag roepen wat ie wil.

Ook dat is iets van deze tijd.

Belgische toestanden

Belgische toestanden

Belgische toestanden

ButtonButton

Onlangs logeerde ik bij een lieve vriendin in Dendermonde, midden in de Vlaamse ruit. We verkenden de stad, ik was er nog niet eerder. We praatten over van alles en nog wat, zoals we altijd doen. Koetjes, kalfjes en muizenissen. En toen, zonder enige inleiding, vroeg ze het aan me. Zo maar, alsof het niets was. Plompverloren liet ze de vraag bij mij binnen vallen, als een hardstenen kassei in mijn hersenpan.

Wat vond ik van Dendermonde?

Een terloopse vraag, zult u denken. Maar als je een Nederlandse planoloog vraagt wat ie van een willekeurige Vlaamse stad vindt, is dat een allesbehalve terloopse vraag. Wat vind ik van Dendermonde? Wat vind ik van de manier waarop Vlamingen hun leefomgeving inrichten? Ze had me net zo goed kunnen vragen naar de zin van ons aardse bestaan. Daar had ik me beter raad mee geweten denk ik. Ik besloot maar niet te beginnen met te vertellen dat we in mijn vakgebied wel eens over ‘Belgische toestanden’ spreken, als we vrezen dat iets helemaal uit de hand zal lopen.

Want Vlaanderen verbluft me, keer op keer. Het slaat me in m’n gezicht, zowel in haar schoonheid als in haar schaamteloze lelijkheid. Een kleine 200 jaar geleden zijn haar land en het mijne elk hun eigen weg gegaan. En sindsdien zijn aan weerszijden van de grens fundamenteel andere leefomgevingen ontstaan. Die leefomgeving kun je denk ik beschouwen als een spiegel, die reflecteert wie we zijn als samenleving. Maar welke gezichten zie ik dan, als ik in die spiegel kijk? Het Nederlandse gezicht voelt voor mij vertrouwd. Het Vlaamse gezicht ook, in zekere zin. Daarvoor kom ik er vaak genoeg. En toch zijn er meer lijnen in dat gezicht dan waar ik aan kan wennen. Er blijft altijd dat sluimerend ongemak.

Ze zeggen wel dat je, naarmate je ouder wordt, niet alleen rimpels krijgt maar ook milder wordt. Dat merk ik in dit geval duidelijk. Vroeger vond ik Nederland heel mooi en Vlaanderen heel lelijk. Inmiddels ben ik niet meer zo zeker van mijn zaak. Want als Vlaanderen zo lelijk is, waarom kom ik er dan zo graag? En is Nederland wel echt zo mooi? Of is dat vooral schone schijn? De vraag of onze landen mooi of lelijk zijn, lijkt me eigenlijk al niet de juiste. De vraag is denk ik veeleer welke leefomgeving het beste aansluit bij de manier waarop we willen leven. En welke consequenties we als gevolg van die leefomgeving bereid zijn te accepteren. En als je op die manier naar onze beide landen kijkt, vind ik een zwart-wit oordeel ineens al een heel stuk moeilijker.

Neem nou de sturing op verstedelijking. Hierin ligt één van de scherpst mogelijke contrasten tussen onze landen besloten. Waar we in Nederland redelijk consequent inzetten op concentratie, leggen de Vlamingen een onstilbare landhonger aan de dag. Een eigen woning bouwen op een lapje grond, lijkt voor de Vlaming de belangrijkste levensvervulling. Een kwart van de bevolking woont inmiddels dan ook ergens in de slordige 13.000 km aan lintbebouwing die Vlaanderen rijk is. Verstedelijking is daarmee overal; niet voor niets wordt wel gesproken van een nevelstad.

De Vlaamse planning traditie lijkt er een van vrijheid, blijheid en visieloos aanrommelen

Die extreem diffuse verstedelijking veroorzaakt hoge maatschappelijke kosten. Zo zijn infrastructuur, riolering, openbaar vervoer of afvalinzameling verhoudingsgewijs peperduur, want inefficiënt. Het drijft bovendien de Vlaming zijn eigen auto in en dat heeft weer zijn weerslag op congestie, geluidhinder en luchtkwaliteit. En probeer nog maar eens een samenhangend ecologisch netwerk op te tuigen in zo’n gefragmenteerd landschap. Die deur is in Vlaanderen al een tijd geleden potdicht gegooid. De Vlaamse planning traditie lijkt er een van vrijheid, blijheid en visieloos aanrommelen.

Diffuse verstedelijking, waarbij zelfbouw langs linten het belangrijkste ordeningsprincipe is

Nee, dan Nederland. In Nederland verspillen we geen ruimte aan ongebreidelde verstedelijking. We hebben elke vierkante meter van ons landschap minutieus ingericht en dienstbaar gemaakt aan onze samenleving. Aan onze economie vooral. Steden en dorpen zijn voorzien van strakke contouren, waarbuiten niet zomaar gebouwd mag worden. En daar waar we wél bouwen, doen we dat het liefst planmatig en onder strenge overheids-auspiciën. We bedenken tot twee cijfers achter de komma welke woning waar moet komen. En daarmee stopt het niet. Het produceren van bouwgrond en vastgoed is één van de pijlers onder onze economie geworden. Iedereen pikt al speculerend een graantje mee. Dat dat een soepel functionerende woningmarkt in de weg staat: het zij zo. Dat speculeert alleen maar lekkerder.

Het Nederlands landschap is een geoliede machine geworden

Het mooiste van dat alles is dat we in Nederland door die strakke planning een fantastisch buitengebied hebben. Buitengebied bovendien, dat volop meedoet als economische productiefactor. Omvangrijke ruilverkavelingen en talloze andere agrarische innovaties hebben ons de tweede voedselexporteur ter wereld gemaakt. Akkers en weilanden, rationeel verkaveld en zo glad als biljartlaken. Kapitaalsintensieve veehouderijen die meer melk en vlees produceren dan we ooit op zouden kunnen. Het Nederlands landschap is een geoliede machine geworden, voor elke hectare hebben we een plan. Het is allemaal doordacht bedacht en dat is indrukwekkend. De Nederlandse planningtraditie lijkt er een van strakke sturing, maakbaarheidsidealen en niets aan het toeval overlaten.

Maar wat is nu het beste? De Nederlandse rigide planning of het Vlaamse laissez-faire? Heeft de Vlaamse ruimtelijke planning gefaald, met de nevelstad als symbool? Of is het eenvoudigweg de enige mogelijke resultante van hoe de doorsnee Vlaming graag wil wonen? En is inefficiëntie en versnippering dan de rekening die daar onverbiddelijk bij hoort? En is de Nederlandse planning werkelijk zo succesvol? We bouwen ons suf en nog slagen we er niet in om jongeren aan een betaalbare woning te helpen. We hebben een buitengebied dat ecologisch op heel veel plekken dood is, hoe perfect geordend het er op het eerste gezicht uit ziet. We speculeren in onze planning louter op groei. Of is dat de enige mogelijke resultante van een samenleving, waarin koopmansgeest de belangrijkste bindende factor is?

Mijn verdrietige conclusie is dat het Vlaamse landschap ten prooi is gevallen aan particuliere bouwdrift en onvermogen om tot regie te komen. En dat het Nederlandse landschap vermoeid piept en kraakt onder de druk van steeds maar meer te moeten leveren en een onvermogen om met een tandje minder genoegen te nemen. Aan beide kanten van de grens lijkt balans te ontbreken, aan beide kanten van de grens liggen enorme uitdagingen. Vlaanderen en Nederland zullen daar ieder op hun eigen manier hun weg in moeten vinden. Elkaars strategie kopiëren lijkt me zinloos. Want de Vlaming en d’n Ollander..die lijken fundamenteel niet op elkaar.

Beste Eric en Svein,

Beste Eric en Svein,

Beste eric en svein,

ButtonButton

Elke keer als ik in Arnhem het station verlaat, wordt mijn blik naar jullie getrokken. Ik geloof trouwens niet dat jullie míj ooit gezien hebben. Jullie kijken immers soeverein over ons stervelingen heen. Eric, jij lijkt diep in gedachten, je mondhoeken tonen ontevredenheid over de situatie die je voor je ziet. En Svein, bij jou stel ik me zo voor dat je buiten beeld een enorme knots in je handen hebt, waarmee je het liefst eens goed orde op zaken zou willen stellen.

Die norse, ontevreden blikken pasten jarenlang goed bij jullie uitzicht vond ik. Want het zag er soms hopeloos uit, die bouwput aan jullie voeten. Het Arnhemse stationsgebied was jarenlang een bouwkundige kakofonie van oude, nieuwe, tijdelijke en half afgebouwde constructies. En net als jullie had ook menig Arnhemmer er op een gegeven moment een hard hoofd in. Komt dat nieuwe station ooit af? Maar, zo weten we nu, het kwam af. En hoe! Uiteindelijk zullen de kostenoverschrijdingen, vertragingen en lekkende daken vergeten zijn. Het enige dat dan resteert, is een stationsgebouw dat met recht iconisch genoemd mag worden. Een gebouw waar mensen speciaal naartoe reizen om het te bekijken en te fotograferen. Zo’n blikvanger is het geworden en dat is prachtig.

Stationshal Arnhem Centraal

Overigens heeft niet alleen het station Arnhem ingrijpend veranderd. In het gebied zijn meer gebouwen verrezen met beeldbepalende trekjes. Waar eerst de Eusebiustoren de skyline van de stad domineerde, moet die haar plek nu delen met de Park- en Rijntoren. En ook de aanblik van het Willemsplein is veranderd, al ben ik daar minder enthousiast over. Aan het Willemsplein namelijk, staat al 80 jaar het majestueuze pand, ‘De Nederlanden van 1845’, van Willem Dudok. Dat pand verdient het om een beetje los te staan van haar omgeving, zoals een foto baat kan hebben bij een mooi passe-partout. Maar nu wordt het overschaduwd door een massieve blinde gevel van de Pathé bioscoop, die De Nederlanden visueel in haar nek lijkt te hijgen. Maar goed, zo gaat dat met architectuur. Gebouwen eisen hun plek op in het stedelijk landschap. En over smaak valt maar moeilijk te twisten.

Maar ik dwaal af. Terug naar het Stationsplein waar jullie, twee stoere Noormannen, al 13 jaar lang brutaal het beeld bepalen. Twee Vikingen, schijnbaar verdwaald in de 21e eeuw. Een dijk van een anachronisme, maar jullie hebben je daar nooit iets van aan getrokken. Jullie waren er gewoon. Stoer, nors en onverzettelijk. En feitelijk paste dat anachronisme heel goed. Het stationsgebied was jarenlang een ratjetoe aan stijlen. Oud, nieuw, mooi en lelijk. Een samenspel van rafelrandjes, steeds in beweging. En jullie tijdelijke portret van zeildoek, daar zo aan die gevel, werd gek genoeg een constante factor in dat geheel.

Ik vind het doodzonde, maar het lijkt er na al die jaren nu toch op dat jullie doek gaat vallen. Want de vernieuwingsgolf in het stationsgebied, die rolt nu wel heel overtuigd jullie kant uit. Nieuw, glanzend en strak ontworpen lijkt het nu toch echt te winnen van de rafelrand. Er komt een groot hotel, vlak voor jullie neus. De gevel waar jullie portret aan hangt, verdwijnt dan achter een ongetwijfeld fraai vormgegeven pui van glas, staal en metselwerk. Ik kan me echter niet voorstellen dat dat jullie definitieve einde betekent. Zo zitten jullie niet in elkaar. De stad ook niet, die is ook nooit af. Het is dus simpel. Laten we met elkaar op zoek gaan naar een nieuw gebied, dat nog vol rafelranden zit. Daar kunnen ze vast twee stoere Noormannen gebruiken.

Park- en Rijntoren Arnhem

Dorp onder ’t mes!

Dorp onder ’t mes!

Dorp onder 't mes!

bb

“Dieren? Daar staat toch altijd file, ergens tussen Arnhem en Zutphen?” Als je passant bent, is dit het beeld dat logischerwijs blijft hangen. Een drukke weg naast een spoorlijn. Verkeerslichten, overwegen. Een obstakel op de route van A naar B. Maar niet lang meer: het dorp gaat momenteel onder het mes. De chirurgen, dat zijn de provincie Gelderland en de gemeente Rheden, in een bouwkundige quatre-mains.

De Burgemeester de Bruinstraat. De naam roept bij mij het beeld op van een rustige, beetje saaie woonstraat. Stoepjes aan weerszijden, tuintjes en tweekappers. Heeft u dat? Mooi. De Burgemeester de Bruinstraat is namelijk het tegenovergestelde, sinds haar ontstaan in 1959. Ook tóen ging Dieren onder het mes. Die ingreep had echter meer weg van een noodamputatie in een veldhospitaal. “Voor nu is het wel oké. Die prothese maken we later wel in orde”.

In 1959 namelijk, walsten asfaltmachines dwars door het dorp heen. Het was de tijd van bermtoerisme en vooruitgang, toen de auto hét symbool van die vooruitgang was en ruim baan moest krijgen. ‘Ruim baan’ betekende hier een snelweg van Arnhem naar het noorden. Deze A348 was oostelijk van Dieren bedacht, rakelings langs het dorp. Alleen lag daar -verdorie- de IJssel. Die moest maar wat oostelijker gaan stromen, dan kon de snelweg net tussen dorp en rivieroever worden geschoenlepeld. Om vooruitlopend hierop toch al iets voor de automobilist te kunnen betekenen, werd de Burgemeester de Bruinstraat dwars door het dorp gewalst. Tijdelijk hè. Maximaal vijf jaar zou die oplossing nodig zijn.

De maatschappelijke discussie met de locals bleek toch taaier dan verwacht. Het verzet tegen de snelweg in de uiterwaarden groeide en het denken over landschappelijke en natuurlijke waarden veranderde. De A50 en A28 bleken bij nader inzien toch te volstaan als verbinding met het noorden. Om een lang verhaal kort te maken: die A348 langs Dieren kwam er niet. En de Burgemeester de Bruinstraat? Die bleef. Tien jaar na aanleg werd het aantal rijbanen verdubbeld om de groei van het autoverkeer op te vangen.

Deze geschiedenis is zowel een vloek als een zegen voor Dieren. Als ik nu in Oud-Dieren aan de IJssel sta, ben ik op één van de mooiste plekken die ik ken. Stel je voor dat daar nu een vierbaans snelweg zou liggen. De prijs voor dat mooie IJsselfront is voor Dieren echter hoog. Het dorp is rücksichtslos in tweeën geknipt, de smoel van het dorp is verpest en verkeerskundig is het een gedrocht geworden. Dat er ook een spoorlijn ligt, met overwegen die meer dicht dan open zijn, helpt ook niet mee.

Sinds 1999 is nagedacht over mogelijkheden om weg en spoor beter in het dorp in te passen. In al die jaren is elke denkbare variant voorbijgekomen. En elke variant is omgekeerd, achterstevoren gezet, binnenstebuiten gedraaid en doorgerekend. ‘Dieren door het Lint’ werd ‘Hart voor Dieren’, aangescherpt tot ‘Hart ván Dieren’ en uiteindelijk ‘Traverse Dieren’. Er is gepraat, er is gediscussieerd. Er is gerollebold in de raadszaal en in buurthuizen, in brievenrubrieken en op social media. En op het moment dat bijna niemand er meer in geloofde, toen vóór- en tegenstanders beide als groggy boksers in de touwen hingen, toen gebeurde het toch nog: de schop ging in de grond.

Op dit moment wordt er overal tegelijk gebouwd in een indrukwekkende technische en logistieke choreografie, die nog tot 2019 voortduurt. En naar mijn idee is deze operatie nu veel beter doordacht, vergeleken met het planologisch opportunisme dat het dorp bijna 60 jaar geleden trof. Ik verwacht in ieder geval dat Dieren er na realisatie van de Traverse een stuk beter aan toe is.

De rooien en de blauwen

De rooien en de blauwen

De rooien en de blauwen

ButtonButton

Op deze plek heb ik een aantal stukjes geschreven over Dieren, het dorp waar ik woon. Die gingen vooral over bepaalde plekken in het dorp die me opvallen, of over de ontwikkelingen die het dorp doormaakt. In de zoektocht naar het ‘Dierens DNA’ kan ik natuurlijk niet voorbij gaan aan de inwoners van Dieren. De pakweg 18.500 mensen die Dieren maken tot het dorp dat het is. Mét elkaar, maar regelmatig ook naast elkaar.

Als je in Dieren wil voetballen en je bent erfelijk noch historisch belast, heb je een belangrijke keuze te maken. Je wordt lid van Dierensche Boys (de rooien) of van VV Dieren (de blauwen). Ik zal er maar meteen voor uitkomen: mijn zoon speelt bij Dierensche Boys, waarmee ik onvermijdelijk in het kamp van de rooien zit. Verwacht dus geen neutrale blik van mijn kant. Ik ken de rooien tamelijk goed, de blauwen nauwelijks. Ik ken wel enkele mensen die bij de blauwen spelen. Toch vind ik dat in het in het normale leven heel aardige dorpsgenoten. “Ach, ze weten niet beter”, is dan mijn ruimdenkende conclusie.

De rooien bestaan al lang, de club stamt uit 1920. De blauwe verf van de blauwen is nog maar net droog; VV Dieren is in 2012 ontstaan uit een fusie tussen VV Erica ’76 en VV Gazelle Nieuwland. Eigenlijk had de gemeente Rheden het liefste gezien dat ook Dierensche Boys mee was gefuseerd, zodat er één grote vereniging was ontstaan. Begrijpelijk, want heel efficiënt natuurlijk. Maar de rooien wilden van een fusie niks weten. Te zelfbewust, te trots. En, niet onbelangrijk: te zelfstandig. Nu hebben we dus twee clubs: een grote en een kleine. De rooien koesteren hun clubidentiteit, de blauwen zijn deze nog aan het smeden. Zoiets kost tijd.

En net zoals het is met N.E.C. en Vitesse, is het ook met de rooien en de blauwen. Ze kunnen niet mét elkaar, maar ook niet helemaal zonder elkaar. De identiteit van de club wordt onvermijdelijk voor een stukje bepaald door die ándere club. Die club waar iedereen zich lekker tegen kan afzetten. En dat gebeurt hartstochtelijk. Tegelijk zitten de rooien en de blauwen ook in een verstandshuwelijk met gemeenschappelijke boedel. Zo delen ze onder meer het hoofdveld met tribune, waar de eerste elftallen hun wedstrijden afwerken. Twee verenigingen. Met elkaar, naast elkaar en -tijdens de diverse derby’s- ook tegen elkaar.

Een ondernemer in Dieren, die zelf niet in het dorp woont, vertelde me ooit dat hij dat verenigingsleven wel typisch vond aan Dieren. Een betrekkelijk kleine gemeenschap, waarin toch opvallend veel clubs en clubjes aanwezig zijn, die elkaar soms ook beconcurreren. Een duidelijk ‘zij-gevoel’, dat naast het ‘wij-gevoel’ bestaat. Zo heeft Dieren, hoewel slechts een beperkt deel van de inwoners carnaval viert, toch ook twee carnavalsverenigingen: de Deurdauwers en de Nölers. ‘Hoe meer zielen, hoe meer vreugd’ gaat blijkbaar niet altijd op.

Ik denk dat het te maken heeft met de schaal van Dieren. Het is het verhaal van het laken en servet. Dieren is een dorp met een typische dorpse gemeenschapszin. Maar wel een uit de kluiten gewassen dorp, waardoor er ruimte is voor meerdere verenigingen, soms concurrerend. Die ruimte is echter weer niet onbegrensd, waardoor er ook een concurrentie effect optreedt. Was Dieren kleiner of juist groter geweest, had een ander patroon kunnen ontstaan verwacht ik.

Hoe het ook zij: met al die clubs en clubjes is in Dieren voor elk wat wils te vinden. Je kunt in verenigingsverband honkballen, softballen, scuba duiken, bridgen, honden trainen, hockeyen, tennissen, volleyballen, wielrennen, handballen, korfballen, wandelen, darten, schaken, motorrijden, badmintonnen, aan atletiek doen, kegelen, koersballen, triathlonnen, turnen, muziek maken, jeu-de-boulen, pingpongen, vissen en toneelspelen. En, ik zei het al: voetballen en carnaval vieren. Dat boksen die pakweg 18.500 Dierenaren toch maar mooi voor elkaar. Met elkaar, naast elkaar. En soms ook tegen elkaar.