Belgische toestanden

Belgische toestanden

Belgische toestanden

ButtonButton

Onlangs logeerde ik bij een lieve vriendin in Dendermonde, midden in de Vlaamse ruit. We verkenden de stad, ik was er nog niet eerder. We praatten over van alles en nog wat, zoals we altijd doen. Koetjes, kalfjes en muizenissen. En toen, zonder enige inleiding, vroeg ze het aan me. Zo maar, alsof het niets was. Plompverloren liet ze de vraag bij mij binnen vallen, als een hardstenen kassei in mijn hersenpan.

Wat vond ik van Dendermonde?

Een terloopse vraag, zult u denken. Maar als je een Nederlandse planoloog vraagt wat ie van een willekeurige Vlaamse stad vindt, is dat een allesbehalve terloopse vraag. Wat vind ik van Dendermonde? Wat vind ik van de manier waarop Vlamingen hun leefomgeving inrichten? Ze had me net zo goed kunnen vragen naar de zin van ons aardse bestaan. Daar had ik me beter raad mee geweten denk ik. Ik besloot maar niet te beginnen met te vertellen dat we in mijn vakgebied wel eens over ‘Belgische toestanden’ spreken, als we vrezen dat iets helemaal uit de hand zal lopen.

Want Vlaanderen verbluft me, keer op keer. Het slaat me in m’n gezicht, zowel in haar schoonheid als in haar schaamteloze lelijkheid. Een kleine 200 jaar geleden zijn haar land en het mijne elk hun eigen weg gegaan. En sindsdien zijn aan weerszijden van de grens fundamenteel andere leefomgevingen ontstaan. Die leefomgeving kun je denk ik beschouwen als een spiegel, die reflecteert wie we zijn als samenleving. Maar welke gezichten zie ik dan, als ik in die spiegel kijk? Het Nederlandse gezicht voelt voor mij vertrouwd. Het Vlaamse gezicht ook, in zekere zin. Daarvoor kom ik er vaak genoeg. En toch zijn er meer lijnen in dat gezicht dan waar ik aan kan wennen. Er blijft altijd dat sluimerend ongemak.

Ze zeggen wel dat je, naarmate je ouder wordt, niet alleen rimpels krijgt maar ook milder wordt. Dat merk ik in dit geval duidelijk. Vroeger vond ik Nederland heel mooi en Vlaanderen heel lelijk. Inmiddels ben ik niet meer zo zeker van mijn zaak. Want als Vlaanderen zo lelijk is, waarom kom ik er dan zo graag? En is Nederland wel echt zo mooi? Of is dat vooral schone schijn? De vraag of onze landen mooi of lelijk zijn, lijkt me eigenlijk al niet de juiste. De vraag is denk ik veeleer welke leefomgeving het beste aansluit bij de manier waarop we willen leven. En welke consequenties we als gevolg van die leefomgeving bereid zijn te accepteren. En als je op die manier naar onze beide landen kijkt, vind ik een zwart-wit oordeel ineens al een heel stuk moeilijker.

Neem nou de sturing op verstedelijking. Hierin ligt één van de scherpst mogelijke contrasten tussen onze landen besloten. Waar we in Nederland redelijk consequent inzetten op concentratie, leggen de Vlamingen een onstilbare landhonger aan de dag. Een eigen woning bouwen op een lapje grond, lijkt voor de Vlaming de belangrijkste levensvervulling. Een kwart van de bevolking woont inmiddels dan ook ergens in de slordige 13.000 km aan lintbebouwing die Vlaanderen rijk is. Verstedelijking is daarmee overal; niet voor niets wordt wel gesproken van een nevelstad.

De Vlaamse planning traditie lijkt er een van vrijheid, blijheid en visieloos aanrommelen

Die extreem diffuse verstedelijking veroorzaakt hoge maatschappelijke kosten. Zo zijn infrastructuur, riolering, openbaar vervoer of afvalinzameling verhoudingsgewijs peperduur, want inefficiënt. Het drijft bovendien de Vlaming zijn eigen auto in en dat heeft weer zijn weerslag op congestie, geluidhinder en luchtkwaliteit. En probeer nog maar eens een samenhangend ecologisch netwerk op te tuigen in zo’n gefragmenteerd landschap. Die deur is in Vlaanderen al een tijd geleden potdicht gegooid. De Vlaamse planning traditie lijkt er een van vrijheid, blijheid en visieloos aanrommelen.

Diffuse verstedelijking, waarbij zelfbouw langs linten het belangrijkste ordeningsprincipe is

Nee, dan Nederland. In Nederland verspillen we geen ruimte aan ongebreidelde verstedelijking. We hebben elke vierkante meter van ons landschap minutieus ingericht en dienstbaar gemaakt aan onze samenleving. Aan onze economie vooral. Steden en dorpen zijn voorzien van strakke contouren, waarbuiten niet zomaar gebouwd mag worden. En daar waar we wél bouwen, doen we dat het liefst planmatig en onder strenge overheids-auspiciën. We bedenken tot twee cijfers achter de komma welke woning waar moet komen. En daarmee stopt het niet. Het produceren van bouwgrond en vastgoed is één van de pijlers onder onze economie geworden. Iedereen pikt al speculerend een graantje mee. Dat dat een soepel functionerende woningmarkt in de weg staat: het zij zo. Dat speculeert alleen maar lekkerder.

Het Nederlands landschap is een geoliede machine geworden

Het mooiste van dat alles is dat we in Nederland door die strakke planning een fantastisch buitengebied hebben. Buitengebied bovendien, dat volop meedoet als economische productiefactor. Omvangrijke ruilverkavelingen en talloze andere agrarische innovaties hebben ons de tweede voedselexporteur ter wereld gemaakt. Akkers en weilanden, rationeel verkaveld en zo glad als biljartlaken. Kapitaalsintensieve veehouderijen die meer melk en vlees produceren dan we ooit op zouden kunnen. Het Nederlands landschap is een geoliede machine geworden, voor elke hectare hebben we een plan. Het is allemaal doordacht bedacht en dat is indrukwekkend. De Nederlandse planningtraditie lijkt er een van strakke sturing, maakbaarheidsidealen en niets aan het toeval overlaten.

Maar wat is nu het beste? De Nederlandse rigide planning of het Vlaamse laissez-faire? Heeft de Vlaamse ruimtelijke planning gefaald, met de nevelstad als symbool? Of is het eenvoudigweg de enige mogelijke resultante van hoe de doorsnee Vlaming graag wil wonen? En is inefficiëntie en versnippering dan de rekening die daar onverbiddelijk bij hoort? En is de Nederlandse planning werkelijk zo succesvol? We bouwen ons suf en nog slagen we er niet in om jongeren aan een betaalbare woning te helpen. We hebben een buitengebied dat ecologisch op heel veel plekken dood is, hoe perfect geordend het er op het eerste gezicht uit ziet. We speculeren in onze planning louter op groei. Of is dat de enige mogelijke resultante van een samenleving, waarin koopmansgeest de belangrijkste bindende factor is?

Mijn verdrietige conclusie is dat het Vlaamse landschap ten prooi is gevallen aan particuliere bouwdrift en onvermogen om tot regie te komen. En dat het Nederlandse landschap vermoeid piept en kraakt onder de druk van steeds maar meer te moeten leveren en een onvermogen om met een tandje minder genoegen te nemen. Aan beide kanten van de grens lijkt balans te ontbreken, aan beide kanten van de grens liggen enorme uitdagingen. Vlaanderen en Nederland zullen daar ieder op hun eigen manier hun weg in moeten vinden. Elkaars strategie kopiëren lijkt me zinloos. Want de Vlaming en d’n Ollander..die lijken fundamenteel niet op elkaar.

Flashmob-planning

Flashmob-planning

Flashmob planning

ButtonButton

Ingezonden blog, gepubliceerd op de website ‘Ruimtevolk’

Flashmob-planning: het uitproberen waard? Dat vraagt Tim Strikers zich af naar aanleiding van de stormachtige ontwikkelingen rond het plan om een 2.000 meter hoge berg te laten verrijzen in ons vlakke landje. Het lijkt in elk geval een manier om de netwerkkracht in onze samenleving optimaal te benutten.

“Ik wil een berg. In Nederland. Om tegenop te kunnen fietsen en vanaf te kunnen skiën.” Met woorden van die strekking luidde journalist Thijs Zonneveld een opmerkelijk experiment in. Zijn oproep ontlokte een groot aantal reacties. Van ondernemers, adviseurs, sportbonden, investeerders en enthousiastelingen. Onder de slogan ‘Die berg komt er’ werkt een almaar uitdijende groep inmiddels al zo’n vier maanden samen. De massale adoptie door min of meer gelijkgestemden en de snelle evolutie van het idee zijn opmerkelijk. Gaan we dit in de toekomst vaker zien? En zo ja: hebben we er dan iets aan? Past deze opmerkelijke werkvorm in de toolbox van Het Nieuwe Werken in planningland?

Boardrooms, vergaderzalen en de beruchte achterkamertjes zijn hier vervangen door social media en journalistieke podia. Deze werken als superkatalysator én belangrijke informatie-infrastructuur. Het idee ontwikkelt zich op tal van plekken tegelijkertijd en er is geen ballotage: iedereen mag meedoen. Het tempo van de ideeënproductie is ongekend en schreeuwt om kanaliseren, zodat de informatiestroom aan waarde wint en niet vluchtig blijft.

Als planoloog neem ik met veel enthousiasme deel aan dit proces. En los van de razend ingewikkelde vraag wat ik vakinhoudelijk van de berg moet vinden, vraag ik me vooral ook af: wat gebeurt hier? De term die bij me opkomt om het in ieder geval aan mezelf te verklaren: ‘flashmob-planning’. Een klein initiatief dat, door een onvoorspelbaar mechanisme aangewakkerd, spontaan uitgroeit tot iets groots. De ultieme bottom-up planning, zou je kunnen zeggen.

Is dit het begin van een patroon, gaan we dit in de toekomst vaker zien? En stel dat dat zo is: hebben we er dan iets aan, aan flashmob-planning? Past dit in de toolbox van Het Nieuwe Werken in planningland? Het klinkt ergens wel logisch: netwerken lijken immers een steeds belangrijker rol te spelen in de collectieve keuzen die we maken. En zou planning niet het collectieve keuzeproces bij uitstek moeten zijn? Een fascinerende gedachte, zonder meteen te willen pleiten voor een liberale planningdoctrine in extremis.

Decentraal wat kan
De overheid heeft de afslag naar flashmob-planning natuurlijk al genomen, al zal ze het niet zo extreem bedoeld hebben. Centraal wat moet, decentraal wat kan is een inmiddels vertrouwd credo. Alleen de ‘planninghardware’ (beleids- en beslisstructuren, juridisch instrumentarium) is in essentie niet gewijzigd. Decentralisatie betekende in de ruimtelijke planningpraktijk vaak vooral dat lagere overheden bevoegd werden om het voorheen aan Rijk en provincie voorbehouden spelletje ‘verdeel en heers’ te gaan spelen. Ieder op z’n eigen speelbord, zonder zich teveel van de buren aan te trekken.

Los van wat er allemaal goed is gegaan; ingehaald door de crisis worden we nu genadeloos geconfronteerd met de negatieve excessen van decentrale planning. Deze manifesteren zich met name op de vastgoedmarkt. In bijna alle categorieën is er teveel van hetzelfde, teveel van teveel. Vastgoedplanning naar behoefte is lange tijd uit het oog verloren. Er is daardoor veel kapitaal ineffectief aangewend en dat is zonde, deze weeffout verdient aandacht. Planning diende immers toch ook om beschikbare middelen efficiënt en enigszins rechtvaardig te spreiden?

Maar zijn deze excessen nu allemaal aan decentrale planning te wijten, moeten we daar dan maar mee stoppen? Dat zou een te makkelijke conclusie zijn. Geld leek jarenlang oneindig beschikbaar en moest rollen. En waar rolde het nou sneller en beter dan in vastgoed? Pragmatisme, zo niet opportunisme vierden hoogtij en we deelden allemaal graag in de geforceerd opgerekte weelde. Je zou kunnen stellen dat de samenloop van decentraal plannen en de kredietbubble een ongelukkige cocktail is geweest, die ons nu een flinke kater bezorgt. Een ‘accident waiting to happen’.

Netwerk benutten
Maar gedane zaken nemen geen keer. We moeten verder en zullen deels nog moeten uitvinden hóe. Centraal gestuurde planning dan maar weer? Het huidige kabinet lijkt daar in ieder geval niet veel voor te voelen, integendeel. En zou  je het moeten willen? Onze huidige samenleving is nu eenmaal een netwerksamenleving. Dit netwerk is onze kracht; die moeten we benutten. Centrale planning lijkt daarvoor niet de beste voorwaarde, behalve dan bij het scheppen en bewaken van de randvoorwaarden voor een florerend netwerk. Zoals een ruimtelijk-economisch speelveld, dat voldoende ruimte voor marktwerking biedt. Maar blijkbaar ook niet te veel ruimte, zoals de afgelopen jaren is geboden. Want dat kan, zo zien we nu bijvoorbeeld bij de kantorenmarkt, leiden tot schaarste aan schaarste en het vastlopen van het marktmechanisme.

‘Loslaten, maar met mate’, dus? Is flashmob-planning dan misschien een begaanbare weg voor hetgeen we besluiten los te laten? Waarom niet? Flashmob-planning heeft – zo lijkt me – als natuurlijke eigenschap dat het alleen voldragen initiatieven kan voortbrengen, gebaseerd op een collectief besef van een reële behoefte. Is dit besef onvoldoende aanwezig, dan zal het initiatief vroeg of laat onvermijdelijk in schoonheid sterven en uitgaan als een nachtkaarsje.

Zou het niet een prima lakmoesproef zijn om een initiatief zichzelf op legitimiteit te laten toetsen? Het lijkt me het uitproberen meer dan waard. Bovendien, met flashmob-planning kun je – zo op het eerste gezicht – de netwerkkracht die in onze hedendaagse samenleving besloten ligt, maximaal benutten. Initiatieven voor  Flashmob-planning zijn in die visie misschien wel effectieve innovatieplatforms. Dat laatste begint zich in het experimentele project ‘Die berg komt er’ in ieder geval al aardig te bewijzen.