Verwondering

Verwondering

VERWONDERING

ButtonButton

Een paar dagen geleden stonden we te blauwbekken op een verlaten pad tussen de akkers, een paar kilometer buiten de stad. Het was nacht, het vroor een paar graden en de hemel was kraakhelder. Prachtig weer om naar de sterren te kijken en een paar mooie foto’s te maken. We vergaapten ons aan de krijger Orion, al duizenden jaren op jacht naar de Plejaden. Ook deze nacht zou deze achtervolging niet leiden tot een dramatische ontknoping, zoveel was zeker.

We maakten er een foto van. De camera zag niet alleen Orion, maar nog veel meer sterren dan wij met het blote oog konden onderscheiden. Misschien wel zoals de oude Grieken de sterrenhemel zagen, toen de nachten nog donker waren. Ontelbaar veel spikkels aan de hemel, met een aantal fellere exemplaren waartussen je in je fantasie lijntjes kunt trekken. Homerus en de zijnen hebben heel wat lijntjes aan de nachtelijke hemel getrokken. Zo verbonden ze niet alleen de sterren, maar ook de mythische verhaallijnen die hun én onze wereld hebben gekleurd.

Het moet een wereld en een tijd zijn geweest waarin wetenschap, fantasie en geloof in een andere verhouding tot elkaar stonden. Zeker: er waren al wiskundigen, astronomen en filosofen, die fantastische prestaties leverden. Maar tegelijkertijd was er nog veel ruimte voor verwondering en mystiek, in de verhalen die ze optekenden en aan elkaar doorgaven.

Ook was er nog nacht. Er waren ontelbaar veel sterren om lijntjes tussen te fantaseren en geen smartphone-apps om je te vertellen waar je naar keek. Er was überhaupt nog geen radio, televisie of internet, maar er waren wel verhalen die velen kenden. En bovenal was er, zo stel ik me voor, tijd om te luisteren, te verwonderen en te overdenken.

We keken die nacht ook naar de Grote Beer. De welbekende steelpan. Hij stond omhoog gekanteld, als door een onzichtbare hand omhoog gezwiept om een pannenkoek in de lucht om te draaien. Op de foto die we ervan maakten, zijn niet veel andere sterren te zien. Dat maakt het sterrenbeeld duidelijk zichtbaar, maar de foto wordt er wel wat saai van.

‘Saai sterrenbeeld, die Grote Beer. Dat kan vast beter.’ Zoiets hebben ze misschien wel gedacht bij NASA, zo’n 25 jaar geleden. Toen lieten ze de Hubble ruimtetelescoop namelijk opnamen maken van een piepklein postzegeltje schijnbaar ‘lege’ ruimte, ergens vlakbij die steelpan. Ze lieten de Hubble daarbij zo diep als maar mogelijk was in het heelal kijken. Alsof je ingespannen door een rietje tuurt om een enorme beker cola tot zo dicht mogelijk bij de bodem te doorgronden.

De foto die de Hubble toen maakte is verbluffend. Alleen al in dat kleine postzegeltje hemel zijn duizenden sterrenstelsels te zien, elk met ontelbaar veel sterren. Ik weet niet wat ze bij NASA dachten en voelden toen ze die foto 25 jaar geleden voor het eerst zagen, maar ik kan me voorstellen dat ze stil werden en het niet meteen konden bevatten. Het is gewoon te veel om in één keer te overzien. Een venster op een wereld, ver voorbij grenzen van tijd en ruimte die eerder niet te passeren waren. Die foto is niet minder dan dat.

Het is een bijzonder contrast, als je er over nadenkt. Op dit moment kunnen we dingen waarnemen waarvan de oude Grieken niet durfden dromen. Onze wereld is in dat opzicht oneindig veel groter geworden. We kunnen ook gigantisch veel meer wetenschappelijk verklaren, vergeleken met toen. En voor diegenen die willen zoeken, is er meer kennis te vinden dan je in een mensenleven kan opnemen.

Tegelijkertijd kijken veel mensen ’s nachts niet meer omhoog. Waarom zouden ze ook? De sterrenhemel is op veel plekken verbleekt tot melkwit, overstemd door al het lawaaiig licht op de grond. We zitten binnen en kijken naar een scherm, de hele wereld onder handbereik. We delen informatie in een tempo dat de oude Grieken niet voor mogelijk zouden houden. Nuttige en nutteloze informatie. Feiten en meningen. Waarheden en onwaarheden, zowel goedbedoeld als kwaadwillend de wereld in geslingerd.

Wat doet al die informatie met ons? Hoe helpt ze ons? Worden we er gelukkiger van? Evenwichtiger? Slimmer? Brengt het ons dichter bij elkaar?

Zo voelt het niet, als je het mij vraagt. Het voelt alsof we elkaar met al die informatie voortdurend overstemmen, net zoals het licht op de grond de sterrenhemel overstemt. Het lijkt alsof we elkaar met informatie murw beuken, tot één grote brij waarin geen duidelijke verhaallijn meer aanwezig is. En waarin steeds minder ruimte lijkt te resteren voor overdenken en verwonderen. Contrast, ja, dat is er te over. Maar vaak te scherp en meer dan goed voor ons is, omdat al dat lawaai maar weinig ruimte voor nuances laat.

En ik weet het niet hoor, misschien bekijk ik het veel te pessimistisch nu. En het zal vast aan meer dingen liggen. Maar ik heb niet het gevoel dat het mensen gelukkig maakt, al die informatie en al die ruis. Het lijkt eerder andersom te werken en ons te verdelen, onrustig te maken. Ontevreden en verdrietig, wantrouwend naar elkaar en tevergeefs zoekend naar houvast. Het komt me voor dat we met al die informatie een monster hebben gemaakt dat we maar moeilijk kunnen temmen. Misschien wel omdat we er niet tegen zijn opgewassen.

Het lijkt me toch belangrijk om het te proberen. Het goede behouden, maar tegelijkertijd filters aanbrengen om een einde te maken aan het oorverdovend lawaai en de stortvloed aan informatie. Ik wil weer écht kunnen horen en zien. Want dat mis ik enorm, merk ik bij mezelf. Ik wil terug naar verhaallijnen die ik kan overzien, die ik kan laten bezinken. Ik hoef niet alles te weten, maar wil me verwonderen. Zonder scherm, zonder lawaai. Blauwbekken op een verlaten pad tussen de akkers is een goed begin. Dat ga ik vaker doen.

Hokjesgeest

Hokjesgeest

Hokjesgeest

ButtonButton

Sommige mensen geloven in een hiernamaals. Bijvoorbeeld in een hemel en een hel die naast elkaar bestaan. En een soort van ballotagecommissie die bepaalt waar je ziel voor altijd mag wonen. Anderen geloven juist dat je reïncarneert. In een mens met een beter leven, als je in je vorige leven je best hebt gedaan. Of in een ezel, als je je zo hebt gedragen. Weer anderen geloven in geesten, die op afroep een praatje komen maken via een medium dat ze als een soort menselijke transistorradio gebruiken.

Ik vind het fascinerende dingen om in te geloven, steevast omlijst met opmerkelijke en mystieke spelregels. Regels van het ‘grondpersoneel’. Zo noemde mijn oma de geestelijkheid, met het gevoel voor ironie dat haar eigen was. Ze geloofde niet bepaald hartstochtelijk en ik ook niet. Dat hele ‘geloven’ lijkt me überhaupt iets waar je je vooral vanuit je innerlijke wezen aan moet kunnen overgeven, niet iets waar je al te veel over moet nadenken. Net zoals je ook over carnaval niet al te veel moet nadenken, maar het gewoon moet opdrinken.

Dit soort gedachten kwamen in me op toen ik laatst langs de Joodse begraafplaats in Dieren wandelde. Dit verstild plekje is haast onvindbaar, ingeklemd tussen bosrand en woningen. Oorspronkelijk was het een echt dodenakkertje, een eind buiten het dorp van toen. Een paar honderd meter verwijderd van de Algemene begraafplaats, die een halve eeuw eerder ook hier op de hei was aangelegd. 

Alle geloven en gelovigen hadden zo een eigen plekje. Hartstochtelijke clubliefde, bij leven en daarna. En ook die Algemene begraafplaats werd weer ingedeeld in hokjes, volgens een meer aardse verdeelsleutel. Want zoals je je leven in een grote villa of in een armeluiswoninkje kon hebben doorgebracht, waren ook hier de graven ingedeeld in klassen. De welgestelden belandden in een eersteklas graf, Jan Modaal reisde tweedeklas richting hemelpoort. En had je écht geen cent te makken, dan belandde je in een algemeen gemeentegraf.

Die hokjes horen blijkbaar bij ons. We lijken voortdurend op zoek naar geborgenheid temidden van gelijkgestemden, als een soort achtergrond waarin we veilig kunnen verdwijnen. Het aantal en soort hokjes verandert voortdurend. Omdat de tijden veranderen, omdat wij veranderen en we telkens samenklonteren in hokjes die bij ons en onze tijd passen.

Verzuiling is iets uit een grijs verleden, iets dat naar spruitjes ruikt en waar we tegenwoordig onze neus voor ophalen. We wisselden ons geloof in saamhorigheid en voorzienigheid in voor vertrouwen op onszelf en onze carrièreplanning. Ik weet trouwens niet wat ik merkwaardiger vind. We hebben ons individueel ontplooid en ontworsteld aan allerlei collectieve dogma’s, zo lijkt het soms. Maar sommige progressieve, individualistische atheïsten zijn daarin zo fanatiek, dat je hun clubkleuren evenzogoed moeiteloos herkent. ‘Karma’, zouden degenen zeggen die dáár dan weer in geloven.

Wat er de laatste tijd gebeurt kan ik niet zo goed volgen. Iedereen roept door elkaar heen. Over traditionele Nederlandse hokjes waar anderen vanaf moeten blijven. Over nieuwe hokjes die in Nederland een plek moeten krijgen. Tegelijkertijd willen allerlei mensen weer erkend worden in het feit dat ze niet in een traditioneel hokje passen. Ze doen dat door zich ook weer in een hokje te verenigen. En er zijn de laatste tijd ook veel mensen die anderen heel fanatiek vertellen hoe ruimdenkend ze over al die hokjes moeten denken.

Bij nader inzien geloof ik misschien toch in het bestaan van geesten. In de hokjesgeest dan toch.

Iets van deze tijd

Iets van deze tijd

Iets van deze tijd

ButtonButton

Een paar weken geleden deed ik iets wat eigenlijk niet past in mijn beroep als planoloog. Ik plaatste een nogal felle aanval op een paar bezwaarmakers tegen een bouwplan. Ongebruikelijk, want bezwaar maken is natuurlijk ieders democratisch recht. In mijn werk doe ik niet anders dan het midden zoeken tussen tegengestelde meningen en belangen. Heb ik dan spijt van mijn uitval naar deze bezwaarburen? Absoluut niet.

De plek waar het over gaat, dat is ‘de Johanneshof’, aan de Zutphensestraatweg in Dieren. Of: ‘Welkoop’. Of: ‘Schippersinternaat van Kinsbergen’. Het is maar net hoe oud je bent en welke sticker je op het deurtje hebt geplakt waarachter je herinneringen aan die plek zijn opgeslagen. Die naam doet er ook niet toe. Die plek, dat is de constante. De invulling en naam van de plek, die is slechts gekoppeld aan ons, vluchtige voorbijgangers.

Afijn, ‘de Johanneshof’, zo heet de plek op dit moment. Die naam heeft ze gekregen sinds er een paar jaar geleden een aantal halfvrijstaande woningen en een appartementencomplex verrezen. En zoals ooit het schippersinternaat hier logisch lag, pal aan de rivier, liggen ook die appartementen hier logisch. Zoveel mogelijk appartementen, zo hoog mogelijk gestapeld. Want voor dat uitzicht willen mensen grof geld betalen. En aangezien economisch gewin gelijk staat aan logica, is de cirkel rond. Dat is iets van deze tijd.

De bewoners van de Johanneshof zijn natuurlijk in hun nopjes met die prachtige plek. En geef ze eens ongelijk. Ook leek de plek weer voor een periode tot stilstand te zijn gekomen. Alleen drie villa’s, die zouden er nog bij komen. Maar tijden veranderen en dit eigenwijze plekje beweegt weer mee. Ditmaal in de richting van een zorgcomplex voor dementerenden. Want dementerenden, daar komen er steeds meer van. Dat zijn wijzelf, met de jaren meebewegend, vergrijzend. En die vergrijzing, dat is iets van deze tijd.

Dit alles zint enkele bewoners van de Johanneshof niet. Zij vinden de plek prima zoals ie hen was beloofd en willen die situatie bevriezen. En dat laten ze weten. Ze spreken namens de buurt, zo zeggen ze. Het wordt te groot, vinden ze. Er wordt -uiteraard- gedreigd met de Raad van State. In mijn ingezonden berichtje viel ik hen aan op hun oneigenlijke argumenten. Ook riep ik hen op tot solidariteit met anderen, die naarstig op zoek zijn naar een plek om te wonen. Want ook woningnood is iets van deze tijd.

De reactie van een van de bezwaarburen volgde een week later. Waar bemoeide ik me mee? Wat wist ik er nu helemaal van? En nee, ze zijn natuurlijk helemaal niet tegen woningbouw. En ook niet tegen het huisvesten van dementerenden. Alleen niet op deze plek, want hier past het niet. De gemeente heeft genoeg andere mogelijkheden voor woningbouw, las ik ook. Aha.

Het is het bekende geluid van bezwaarburen. ‘We zijn er niet tegen hoor, maar hier kan het niet’. Dit keer gaat het toevallig over de Johanneshof. Maar ook over de voormalige Imbos-mavo in Dieren of Rhederhof in Rheden kunnen we soortgelijke bomen opzetten. Je vindt ze door heel Nederland; plekken waar al jarenlang elk mogelijk bouwplan wordt geblokkeerd. Want: ‘Hier past het niet. Andere plekken zijn meer geschikt’. Als een hete aardappel, die van bord naar bord wordt gerold. 

En dan hebben we het alleen nog maar over woningbouw hè? Laten we het maar niet hebben over duurzame energie. De inleidende beschietingen zijn inmiddels al volop gaande, ik hou m’n hart vast. Zonnepanelen en windmolens worden de komende jaren vakkundig uit allerlei achtertuinen geweerd. Want ‘Hier past het niet. Andere plekken zijn meer geschikt’.

We lijken te vergeten dat we slechts een passant, een tijdelijke gebruiker van onze leefomgeving zijn en proberen die omgeving te bevriezen in de situatie die onze eigen belangen het beste dient.

Zinnige argumenten en solidariteit met andermans of gemeenschappelijke belangen zie je daarbij vaak als eerste sneuvelen. Het leidt nogal eens tot een planologische loopgravenoorlog met onmogelijke patstellingen. En een ruimte die zich steeds moeizamer kan aanpassen aan veranderende behoeften. Behoeften van onze generatie en de generaties na ons. Maar ja, iedereen mag roepen wat ie wil.

Ook dat is iets van deze tijd.

Belgische toestanden

Belgische toestanden

Belgische toestanden

ButtonButton

Onlangs logeerde ik bij een lieve vriendin in Dendermonde, midden in de Vlaamse ruit. We verkenden de stad, ik was er nog niet eerder. We praatten over van alles en nog wat, zoals we altijd doen. Koetjes, kalfjes en muizenissen. En toen, zonder enige inleiding, vroeg ze het aan me. Zo maar, alsof het niets was. Plompverloren liet ze de vraag bij mij binnen vallen, als een hardstenen kassei in mijn hersenpan.

Wat vond ik van Dendermonde?

Een terloopse vraag, zult u denken. Maar als je een Nederlandse planoloog vraagt wat ie van een willekeurige Vlaamse stad vindt, is dat een allesbehalve terloopse vraag. Wat vind ik van Dendermonde? Wat vind ik van de manier waarop Vlamingen hun leefomgeving inrichten? Ze had me net zo goed kunnen vragen naar de zin van ons aardse bestaan. Daar had ik me beter raad mee geweten denk ik. Ik besloot maar niet te beginnen met te vertellen dat we in mijn vakgebied wel eens over ‘Belgische toestanden’ spreken, als we vrezen dat iets helemaal uit de hand zal lopen.

Want Vlaanderen verbluft me, keer op keer. Het slaat me in m’n gezicht, zowel in haar schoonheid als in haar schaamteloze lelijkheid. Een kleine 200 jaar geleden zijn haar land en het mijne elk hun eigen weg gegaan. En sindsdien zijn aan weerszijden van de grens fundamenteel andere leefomgevingen ontstaan. Die leefomgeving kun je denk ik beschouwen als een spiegel, die reflecteert wie we zijn als samenleving. Maar welke gezichten zie ik dan, als ik in die spiegel kijk? Het Nederlandse gezicht voelt voor mij vertrouwd. Het Vlaamse gezicht ook, in zekere zin. Daarvoor kom ik er vaak genoeg. En toch zijn er meer lijnen in dat gezicht dan waar ik aan kan wennen. Er blijft altijd dat sluimerend ongemak.

Ze zeggen wel dat je, naarmate je ouder wordt, niet alleen rimpels krijgt maar ook milder wordt. Dat merk ik in dit geval duidelijk. Vroeger vond ik Nederland heel mooi en Vlaanderen heel lelijk. Inmiddels ben ik niet meer zo zeker van mijn zaak. Want als Vlaanderen zo lelijk is, waarom kom ik er dan zo graag? En is Nederland wel echt zo mooi? Of is dat vooral schone schijn? De vraag of onze landen mooi of lelijk zijn, lijkt me eigenlijk al niet de juiste. De vraag is denk ik veeleer welke leefomgeving het beste aansluit bij de manier waarop we willen leven. En welke consequenties we als gevolg van die leefomgeving bereid zijn te accepteren. En als je op die manier naar onze beide landen kijkt, vind ik een zwart-wit oordeel ineens al een heel stuk moeilijker.

Neem nou de sturing op verstedelijking. Hierin ligt één van de scherpst mogelijke contrasten tussen onze landen besloten. Waar we in Nederland redelijk consequent inzetten op concentratie, leggen de Vlamingen een onstilbare landhonger aan de dag. Een eigen woning bouwen op een lapje grond, lijkt voor de Vlaming de belangrijkste levensvervulling. Een kwart van de bevolking woont inmiddels dan ook ergens in de slordige 13.000 km aan lintbebouwing die Vlaanderen rijk is. Verstedelijking is daarmee overal; niet voor niets wordt wel gesproken van een nevelstad.

De Vlaamse planning traditie lijkt er een van vrijheid, blijheid en visieloos aanrommelen

Die extreem diffuse verstedelijking veroorzaakt hoge maatschappelijke kosten. Zo zijn infrastructuur, riolering, openbaar vervoer of afvalinzameling verhoudingsgewijs peperduur, want inefficiënt. Het drijft bovendien de Vlaming zijn eigen auto in en dat heeft weer zijn weerslag op congestie, geluidhinder en luchtkwaliteit. En probeer nog maar eens een samenhangend ecologisch netwerk op te tuigen in zo’n gefragmenteerd landschap. Die deur is in Vlaanderen al een tijd geleden potdicht gegooid. De Vlaamse planning traditie lijkt er een van vrijheid, blijheid en visieloos aanrommelen.

Diffuse verstedelijking, waarbij zelfbouw langs linten het belangrijkste ordeningsprincipe is

Nee, dan Nederland. In Nederland verspillen we geen ruimte aan ongebreidelde verstedelijking. We hebben elke vierkante meter van ons landschap minutieus ingericht en dienstbaar gemaakt aan onze samenleving. Aan onze economie vooral. Steden en dorpen zijn voorzien van strakke contouren, waarbuiten niet zomaar gebouwd mag worden. En daar waar we wél bouwen, doen we dat het liefst planmatig en onder strenge overheids-auspiciën. We bedenken tot twee cijfers achter de komma welke woning waar moet komen. En daarmee stopt het niet. Het produceren van bouwgrond en vastgoed is één van de pijlers onder onze economie geworden. Iedereen pikt al speculerend een graantje mee. Dat dat een soepel functionerende woningmarkt in de weg staat: het zij zo. Dat speculeert alleen maar lekkerder.

Het Nederlands landschap is een geoliede machine geworden

Het mooiste van dat alles is dat we in Nederland door die strakke planning een fantastisch buitengebied hebben. Buitengebied bovendien, dat volop meedoet als economische productiefactor. Omvangrijke ruilverkavelingen en talloze andere agrarische innovaties hebben ons de tweede voedselexporteur ter wereld gemaakt. Akkers en weilanden, rationeel verkaveld en zo glad als biljartlaken. Kapitaalsintensieve veehouderijen die meer melk en vlees produceren dan we ooit op zouden kunnen. Het Nederlands landschap is een geoliede machine geworden, voor elke hectare hebben we een plan. Het is allemaal doordacht bedacht en dat is indrukwekkend. De Nederlandse planningtraditie lijkt er een van strakke sturing, maakbaarheidsidealen en niets aan het toeval overlaten.

Maar wat is nu het beste? De Nederlandse rigide planning of het Vlaamse laissez-faire? Heeft de Vlaamse ruimtelijke planning gefaald, met de nevelstad als symbool? Of is het eenvoudigweg de enige mogelijke resultante van hoe de doorsnee Vlaming graag wil wonen? En is inefficiëntie en versnippering dan de rekening die daar onverbiddelijk bij hoort? En is de Nederlandse planning werkelijk zo succesvol? We bouwen ons suf en nog slagen we er niet in om jongeren aan een betaalbare woning te helpen. We hebben een buitengebied dat ecologisch op heel veel plekken dood is, hoe perfect geordend het er op het eerste gezicht uit ziet. We speculeren in onze planning louter op groei. Of is dat de enige mogelijke resultante van een samenleving, waarin koopmansgeest de belangrijkste bindende factor is?

Mijn verdrietige conclusie is dat het Vlaamse landschap ten prooi is gevallen aan particuliere bouwdrift en onvermogen om tot regie te komen. En dat het Nederlandse landschap vermoeid piept en kraakt onder de druk van steeds maar meer te moeten leveren en een onvermogen om met een tandje minder genoegen te nemen. Aan beide kanten van de grens lijkt balans te ontbreken, aan beide kanten van de grens liggen enorme uitdagingen. Vlaanderen en Nederland zullen daar ieder op hun eigen manier hun weg in moeten vinden. Elkaars strategie kopiëren lijkt me zinloos. Want de Vlaming en d’n Ollander..die lijken fundamenteel niet op elkaar.

Beste Eric en Svein,

Beste Eric en Svein,

Beste eric en svein,

ButtonButton

Elke keer als ik in Arnhem het station verlaat, wordt mijn blik naar jullie getrokken. Ik geloof trouwens niet dat jullie míj ooit gezien hebben. Jullie kijken immers soeverein over ons stervelingen heen. Eric, jij lijkt diep in gedachten, je mondhoeken tonen ontevredenheid over de situatie die je voor je ziet. En Svein, bij jou stel ik me zo voor dat je buiten beeld een enorme knots in je handen hebt, waarmee je het liefst eens goed orde op zaken zou willen stellen.

Die norse, ontevreden blikken pasten jarenlang goed bij jullie uitzicht vond ik. Want het zag er soms hopeloos uit, die bouwput aan jullie voeten. Het Arnhemse stationsgebied was jarenlang een bouwkundige kakofonie van oude, nieuwe, tijdelijke en half afgebouwde constructies. En net als jullie had ook menig Arnhemmer er op een gegeven moment een hard hoofd in. Komt dat nieuwe station ooit af? Maar, zo weten we nu, het kwam af. En hoe! Uiteindelijk zullen de kostenoverschrijdingen, vertragingen en lekkende daken vergeten zijn. Het enige dat dan resteert, is een stationsgebouw dat met recht iconisch genoemd mag worden. Een gebouw waar mensen speciaal naartoe reizen om het te bekijken en te fotograferen. Zo’n blikvanger is het geworden en dat is prachtig.

Stationshal Arnhem Centraal

Overigens heeft niet alleen het station Arnhem ingrijpend veranderd. In het gebied zijn meer gebouwen verrezen met beeldbepalende trekjes. Waar eerst de Eusebiustoren de skyline van de stad domineerde, moet die haar plek nu delen met de Park- en Rijntoren. En ook de aanblik van het Willemsplein is veranderd, al ben ik daar minder enthousiast over. Aan het Willemsplein namelijk, staat al 80 jaar het majestueuze pand, ‘De Nederlanden van 1845’, van Willem Dudok. Dat pand verdient het om een beetje los te staan van haar omgeving, zoals een foto baat kan hebben bij een mooi passe-partout. Maar nu wordt het overschaduwd door een massieve blinde gevel van de Pathé bioscoop, die De Nederlanden visueel in haar nek lijkt te hijgen. Maar goed, zo gaat dat met architectuur. Gebouwen eisen hun plek op in het stedelijk landschap. En over smaak valt maar moeilijk te twisten.

Maar ik dwaal af. Terug naar het Stationsplein waar jullie, twee stoere Noormannen, al 13 jaar lang brutaal het beeld bepalen. Twee Vikingen, schijnbaar verdwaald in de 21e eeuw. Een dijk van een anachronisme, maar jullie hebben je daar nooit iets van aan getrokken. Jullie waren er gewoon. Stoer, nors en onverzettelijk. En feitelijk paste dat anachronisme heel goed. Het stationsgebied was jarenlang een ratjetoe aan stijlen. Oud, nieuw, mooi en lelijk. Een samenspel van rafelrandjes, steeds in beweging. En jullie tijdelijke portret van zeildoek, daar zo aan die gevel, werd gek genoeg een constante factor in dat geheel.

Ik vind het doodzonde, maar het lijkt er na al die jaren nu toch op dat jullie doek gaat vallen. Want de vernieuwingsgolf in het stationsgebied, die rolt nu wel heel overtuigd jullie kant uit. Nieuw, glanzend en strak ontworpen lijkt het nu toch echt te winnen van de rafelrand. Er komt een groot hotel, vlak voor jullie neus. De gevel waar jullie portret aan hangt, verdwijnt dan achter een ongetwijfeld fraai vormgegeven pui van glas, staal en metselwerk. Ik kan me echter niet voorstellen dat dat jullie definitieve einde betekent. Zo zitten jullie niet in elkaar. De stad ook niet, die is ook nooit af. Het is dus simpel. Laten we met elkaar op zoek gaan naar een nieuw gebied, dat nog vol rafelranden zit. Daar kunnen ze vast twee stoere Noormannen gebruiken.

Park- en Rijntoren Arnhem