Verwondering
Een paar dagen geleden stonden we te blauwbekken op een verlaten pad tussen de akkers, een paar kilometer buiten de stad. Het was nacht, het vroor een paar graden en de hemel was kraakhelder. Prachtig weer om naar de sterren te kijken en een paar mooie foto’s te maken. We vergaapten ons aan de krijger Orion, al duizenden jaren op jacht naar de Plejaden. Ook deze nacht zou deze achtervolging niet leiden tot een dramatische ontknoping, zoveel was zeker.
We maakten er een foto van. De camera zag niet alleen Orion, maar nog veel meer sterren dan wij met het blote oog konden onderscheiden. Misschien wel zoals de oude Grieken de sterrenhemel zagen, toen de nachten nog donker waren. Ontelbaar veel spikkels aan de hemel, met een aantal fellere exemplaren waartussen je in je fantasie lijntjes kunt trekken. Homerus en de zijnen hebben heel wat lijntjes aan de nachtelijke hemel getrokken. Zo verbonden ze niet alleen de sterren, maar ook de mythische verhaallijnen die hun én onze wereld hebben gekleurd.
Het moet een wereld en een tijd zijn geweest waarin wetenschap, fantasie en geloof in een andere verhouding tot elkaar stonden. Zeker: er waren al wiskundigen, astronomen en filosofen, die fantastische prestaties leverden. Maar tegelijkertijd was er nog veel ruimte voor verwondering en mystiek, in de verhalen die ze optekenden en aan elkaar doorgaven.
Ook was er nog nacht. Er waren ontelbaar veel sterren om lijntjes tussen te fantaseren en geen smartphone-apps om je te vertellen waar je naar keek. Er was überhaupt nog geen radio, televisie of internet, maar er waren wel verhalen die velen kenden. En bovenal was er, zo stel ik me voor, tijd om te luisteren, te verwonderen en te overdenken.
We keken die nacht ook naar de Grote Beer. De welbekende steelpan. Hij stond omhoog gekanteld, als door een onzichtbare hand omhoog gezwiept om een pannenkoek in de lucht om te draaien. Op de foto die we ervan maakten, zijn niet veel andere sterren te zien. Dat maakt het sterrenbeeld duidelijk zichtbaar, maar de foto wordt er wel wat saai van.
‘Saai sterrenbeeld, die Grote Beer. Dat kan vast beter.’ Zoiets hebben ze misschien wel gedacht bij NASA, zo’n 25 jaar geleden. Toen lieten ze de Hubble ruimtetelescoop namelijk opnamen maken van een piepklein postzegeltje schijnbaar ‘lege’ ruimte, ergens vlakbij die steelpan. Ze lieten de Hubble daarbij zo diep als maar mogelijk was in het heelal kijken. Alsof je ingespannen door een rietje tuurt om een enorme beker cola tot zo dicht mogelijk bij de bodem te doorgronden.
De foto die de Hubble toen maakte is verbluffend. Alleen al in dat kleine postzegeltje hemel zijn duizenden sterrenstelsels te zien, elk met ontelbaar veel sterren. Ik weet niet wat ze bij NASA dachten en voelden toen ze die foto 25 jaar geleden voor het eerst zagen, maar ik kan me voorstellen dat ze stil werden en het niet meteen konden bevatten. Het is gewoon te veel om in één keer te overzien. Een venster op een wereld, ver voorbij grenzen van tijd en ruimte die eerder niet te passeren waren. Die foto is niet minder dan dat.
Het is een bijzonder contrast, als je er over nadenkt. Op dit moment kunnen we dingen waarnemen waarvan de oude Grieken niet durfden dromen. Onze wereld is in dat opzicht oneindig veel groter geworden. We kunnen ook gigantisch veel meer wetenschappelijk verklaren, vergeleken met toen. En voor diegenen die willen zoeken, is er meer kennis te vinden dan je in een mensenleven kan opnemen.
Tegelijkertijd kijken veel mensen ’s nachts niet meer omhoog. Waarom zouden ze ook? De sterrenhemel is op veel plekken verbleekt tot melkwit, overstemd door al het lawaaiig licht op de grond. We zitten binnen en kijken naar een scherm, de hele wereld onder handbereik. We delen informatie in een tempo dat de oude Grieken niet voor mogelijk zouden houden. Nuttige en nutteloze informatie. Feiten en meningen. Waarheden en onwaarheden, zowel goedbedoeld als kwaadwillend de wereld in geslingerd.
Wat doet al die informatie met ons? Hoe helpt ze ons? Worden we er gelukkiger van? Evenwichtiger? Slimmer? Brengt het ons dichter bij elkaar?
Zo voelt het niet, als je het mij vraagt. Het voelt alsof we elkaar met al die informatie voortdurend overstemmen, net zoals het licht op de grond de sterrenhemel overstemt. Het lijkt alsof we elkaar met informatie murw beuken, tot één grote brij waarin geen duidelijke verhaallijn meer aanwezig is. En waarin steeds minder ruimte lijkt te resteren voor overdenken en verwonderen. Contrast, ja, dat is er te over. Maar vaak te scherp en meer dan goed voor ons is, omdat al dat lawaai maar weinig ruimte voor nuances laat.
En ik weet het niet hoor, misschien bekijk ik het veel te pessimistisch nu. En het zal vast aan meer dingen liggen. Maar ik heb niet het gevoel dat het mensen gelukkig maakt, al die informatie en al die ruis. Het lijkt eerder andersom te werken en ons te verdelen, onrustig te maken. Ontevreden en verdrietig, wantrouwend naar elkaar en tevergeefs zoekend naar houvast. Het komt me voor dat we met al die informatie een monster hebben gemaakt dat we maar moeilijk kunnen temmen. Misschien wel omdat we er niet tegen zijn opgewassen.
Het lijkt me toch belangrijk om het te proberen. Het goede behouden, maar tegelijkertijd filters aanbrengen om een einde te maken aan het oorverdovend lawaai en de stortvloed aan informatie. Ik wil weer écht kunnen horen en zien. Want dat mis ik enorm, merk ik bij mezelf. Ik wil terug naar verhaallijnen die ik kan overzien, die ik kan laten bezinken. Ik hoef niet alles te weten, maar wil me verwonderen. Zonder scherm, zonder lawaai. Blauwbekken op een verlaten pad tussen de akkers is een goed begin. Dat ga ik vaker doen.