Er staat een huis in mijn stad. Het is een klassiek, vrijstaand huis met een grote kap die de eerste verdieping omarmt. Zo’n dak ziet er warm en behaaglijk uit, doet denken aan een warme muts met van die flappen die tot over je oren reiken. Onlangs is het huis van eigenaar gewisseld en op dit moment is er een verbouwing gaande. Het huis ondergaat het kalm, belaagd door zoemende timmerlui, schilders, stukadoors en loodgieters. Het krijgt een facelift en zet zo weer een stapje vooruit in de tijd, meebewegend met de wensen van het gezin dat het binnenkort zal gaan beschermen.

Want dat doet een huis. Een huis beschermt. Tegen weer en wind, tegen kwade bedoelingen. Dit huis beschermt al lang, een kleine honderd jaar schat ik. Al veel bewoners kwamen en gingen in al die jaren. Gezinnen werden gesticht, levens werden geleefd, kinderen zwermden uit. En het huis vervulde al die jaren rustig en stilzwijgend haar taak. Het beschermde en beschutte. En was daarmee voor haar bewoners zoveel meer dan een huis. Het was een thuis.

Ik wandel nu zo’n twee jaar regelmatig langs dit huis. En telkens viel me iets op. Er woonden wel mensen, maar niets gaf blijk van een warme, wederzijdse band tussen het huis en haar bewoners. Op de oprit stonden auto’s met Poolse kentekens. De tuin was niet echt verloederd, maar miste duidelijk de liefde en aandacht die haar toekwam. De jaloezieën achter de ramen waren meestal gesloten.

Degenen die door het huis werden beschermd, hadden duidelijk andere prioriteiten dan die bescherming met zorg en aandacht te beantwoorden. Waarschijnlijk verwachtten ze er maar kort te verblijven en was het huis voor hen geen thuis, maar een tijdelijke halteplaats. Hun thuis, hun zorg en aandacht lagen niet hier in deze stad, maar in een dorp of stad ver weg, oostelijk van hier.

Onwillekeurig vroeg ik me af hoe dit zo was ontstaan. Waarom was dit karaktervolle thuis verworden tot een liefdeloze halteplaats? Het voelde als een onnavolgbare degradatie, waarbij dit fiere, huiselijke huis tegen wil en dank een rol moest spelen die haar niet paste. En ook al wist ik niet waarom, was het overduidelijk dat dit alles niet klopte. Ergens vorig jaar -ik weet niet meer precies wanneer en hoe- vernam ik het waarom. Het klopte inderdaad niet. Het klopte van geen kant.

Het huis was tot een aantal jaar geleden inderdaad een thuis geweest. Het beschermde een jong gezin – een moeder, een vader en twee jonge kinderen. Ze leefden net zoals wij in deze stad en kwamen elke avond thuis in dit huis. Beschermd tegen weer, wind en kwade bedoelingen. Tot een warme julidag in 2014. Die dag waren ze op reis gegaan. Samen met nog 294 anderen hadden zij die dag in een vliegtuig gezeten, op weg naar een verre bestemming. Sommigen hadden hun thuis als bestemming, anderen reisden er juist vandaan.

Maar waar dat thuis ook was, niemand van hen zou er ooit aankomen. Samen met al die anderen was het gezin, tot 17 juli 2014 door dit huis beschermd, plotsklaps weggevaagd. Het huis had hen niet tegen dergelijke kwade bedoelingen kunnen beschermen, daar hoog in de lucht, zo ver van huis. Niemand had dat gekund, niemand had het zien aankomen.

Er staat nu een monument op een andere plek in de stad, omringd door andere monumenten en hoge bomen. Een monument dat daar voor dit gezin niet had mogen staan, niet nu al. En in tal van huizen zal het nog tot in lengte van jaren worden gemist. Dat kan niet anders.